Het oudste teruggevonden gebed dat werd gebeden als de maaltijd werd gevierd in de christelijke bijeenkomst stamt uit ongeveer 100 en wordt het Didachè-gebed genoemd. Zo heet het geschrift namelijk waarin het voorkomt.
Dat gebed heeft al een tamelijk uitgebreid karakter. Het beperkt zich niet, in navolging van de joodse gebruiken bij de sabbats- en feestmaaltijden, tot het uitspreken van een eenvoudige, korte zegen. Jezus beperkt zich wèl tot het uitspreken van een korte zegen over brood en de beker, aldus de evangeliën. Er was kennelijk behoefte dat toch een beetje uit te breiden. Zoals ook bij het uitbrengen van een toost bij een bruiloftsdiner de vader van de bruidegom ook méér woorden gebruikt dan alleen ‘van harte gefeliciteerd en smakelijk eten’. Zo raakte ook de enkelvoudige zegen bij de maaltijd meer en meer aangekleed.
De reformatoren die in ons land in de 16e eeuw vaste voet aan de grond kregen, pakten het anders aan en maakten een uitgebreide uiteenzetting van wat het avondmaal inhoudt en ook wat het avondmaal vooral níet inhoudt. Die uiteenzetting wordt ‘formulier’ genoemd. In dat formulier is trouwens ook een gebed opgenomen. Er is een Avondmaalsformulier opgenomen in het huidige dienstboek van de PKN, omdat sommige gemeenten in ons kerkverband dat gebruik hebben behouden. In het oude kerkbijbeltje van mijn grootmoeder staat achterin ook een ‘formulier om het heilig Avondmaal te houden’. Naast allerlei andere formulieren trouwens, ter lering voor gebruik in de kerkdienst, catechese (de catechismus!) en kerkelijke vergaderingen.
Het is begrijpelijk dat de reformatoren een uiteenzetting maakten met veel uitleg. In hun ogen was de Eucharistie / het Avondmaal immers omgeven met allerlei misbruik en misvattingen. Dat moest rechtgezet worden. En het kerkvolk moest uitgelegd worden hoe het wèl zat. Dat vind ik dan wel weer de kracht van de reformatoren dat ze zich tegenover de mensen verantwoordden over hun keuzes.
Intussen hebben we in onze kerken losgelaten om in de kerkdienst uit te gaan leggen wat het Avondmaal is, hoe het bedoeld is en met welke innerlijke gezindheid we het hebben te vieren. In de jaren ’60, maar vooral de jaren ’70 van de vorige eeuw, gingen we de hele kerkdienst meer zien als een viering. Het feestelijke karakter van een kerkdienst werd benadrukt. In plaats van te moeten leren ging het er steeds meer om om met elkaar te beleven dat God naar ons omziet. Of dat laatste nou bij het vieren van het Avondmaal ook lukt, wordt door menig kerkganger wel betwijfeld …. We hebben daar kennelijk nog het nodige in te leren (!). Maar hoe dan ook: zo kreeg ook bij het avondmaal het vierende karakter meer nadruk en werd het formulier vervangen door gebeden. Voor de vorm van het gebed werd vooral teruggegrepen op het eerder genoemde Didachè-gebed in combinatie met de manier waarop in de katholieke kerk het Eucharistisch gebed vormgegeven wordt.
Het voert te ver om op alle nuances en verschillen in te gaan, maar de meest gebruikelijke indeling is als volgt:
- Lofprijzing, inleidend (dank)gebed
- Sanctus en Benedictus
- Vervolg van het gebed, toewerkend naar de instelling van het Avondmaal
- Het Onze Vader
- Vredegroet
- Agnus Dei (Lam Gods)
- Gemeenschap van brood en wijn, het feitelijke uitdelen
- Dankgebed
Wat ik ‘lofprijzing’ noem wordt ook wel ‘prefatie’ genoemd. Het is een manier van bidden die we in het oude testament tegenkomen, dat God hoog geprezen wordt voor zijn grote daden. De woorden kunnen variëren. Soms komt hier ook een oproep om ons hart te verheffen: het sursum corda. Een oproep om ons te richten op het hogere. In een meer gewone betekenis kennen we dat ook wel als we zeggen dat ons hart uitgaat naar iemand.
Het Sanctus en Benedictus komt uit de Egyptische liturgie, waar het gezongen werd. In een tafelgebed wordt de combinatie voor het eerst gezien in de 7e eeuw. Het is een combinatie van twee Bijbelpassages. Een wat aangepaste tekst uit Jesaja 6: hemel en aarde zijn vol van uw heerlijkheid. En anderzijds de intocht van Jezus in Jeruzalem: gezegend die daar komt in de naam des Heren. Een grappig detail: tot ergernis van de tempelpolitie kunnen de kinderen maar niet ophouden met het roepen van deze woorden, Mattheüs 21: 15.
Het gebed wordt vervolgd. Meestal worden hier de instellingswoorden aangehaald. Die kunnen ook gesproken worden voorafgaand aan het feitelijke delen. Op deze plek kan gebeden worden om de komst van de Heilige Geest en worden ook wel woorden gezongen of gesproken die teruggrijpen op de verwachting van de wederkomst van de Heer: wij voltrekken deze gedachtenis totdat het niet meer nodig is, omdat dan het Rijk van God waar we naar uitzien, aangebroken is en er volkomen gemeenschap zal zijn tussen alle mensen. Dat is tenminste mijn manier van dit onder woorden brengen.
Dan wordt het Onze Vader gebeden en komt de vredegroet. De vredegroet drukt de gemeenschap en dus de liefdevolle verbondenheid met elkaar uit. Ik ben gewend om de hand te drukken (of met de hand op het hart) van een aantal bezoekers met de woorden ‘vrede van Christus’. Zoals we elke kerkdienst beginnen met de vredegroet in naam van Christus; dat zijn vrede met ons zij!
Daarna kan dan het Agnus Dei komen: lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld. Johannes 1: 29, waar Johannes de Doper deze woorden spreekt bij de doop van Jezus in de Jordaan. Deze woorden worden dan gezongen. Wij laten dat in de regel weg. Het gebruik om dat op deze plaats te zingen (7e eeuw) schijnt ontstaan te zijn om de stilte op te vangen tijdens het daadwerkelijk in stukjes breken van het brood. Toen later hosties werden gebruikt verviel die noodzaak, maar bleef het Agnus Dei wèl!
Na het delen wordt de tafelviering afgesloten met een dankgebed.
Op deze hele oude vorm van Eucharistie / Avondmaal vieren wordt weer verder gebouwd door tafelgebeden in andere vormen, bijvoorbeeld compleet gezongen, in plaats van alleen kleine gedeelten. Zie in ons liedboek vanaf nummer 402. Ook worden onderdelen van deze vorm in hedendaagse tafelgebeden weggelaten of komen ze terug in een andere opzet of volgorde. Dat hangt af van voorkeuren van voorgangers, liturgie-commissies en van datgene wat aangeboden wordt in de liedbundels en dienstboeken.
Zo bouwen we ook weer verder aan de traditie en de tijd zal leren wat daarvan onze tijd zal overleven. Zoals het altijd gaat met traditie.
ds. Marius Braamse